Folders

Bep is niet dood, Bep is 113 jaar

26 September 2020, 22:16 uur
Rotterdam & Regio
mainImage
Aad Veerman (midden) ontvangt foto van Bep van Klaveren uit 1928.

Gebak in het verzorgingshuis waar de grootste Bep van Klaveren-fan woont, Aad Veerman. Geregeld door Ardie den Hoed van de Rotterdamse Sport Iconen ter gelegenheid van de 113e verjaardag van de beste Crooswijkse bokser aller tijden: Bep van Klaveren. De oud Olympisch kampioen is niet dood. Elk jaar verzinnen zijn oude fans wel iets leuks om zijn statuur in herinnering te houden. 

Aad Veerman was bokser en bokspromotor, maar bovenal vriend en op het einde van het leven van Bep van Klaveren vooral de man, die zich ontfermde over de bokser die niet al te breed had. Veerman verzon ook de Bep van Klaveren Memorials, legendarische sportavonden die nu onder auspiciën van de Rotterdamse Sporticonen nog steeds bestaat. Op de foto ziet u stagiair Rasid Sabljica van deze organisatie die Veerman gebak heeft gebracht.

Veerman bekostigde vrijwel alleen het bronzen standbeeld van Van Klaveren, dat op 26 september 1992 werd geplaatst op de grens van de wijken Crooswijk en Kralingen aan de afwatering van de Rotte, waar ooit een kerk stond. 


Bep van Klaveren is beschreven in de door Johan Derksen en Jan D. Swart geschreven boeken 100 Kanjers, Culthelden & Engnekken. De bokser hoorde bij hun favorieten met deze tekst van Swart (ex-Vrije Volk en ex-Rotterdams Nieuwsblad):

(1987) - Bij ochtendontmoetingen met voormalig Olympisch- en Europees kampioen bokser Bep van Klaveren ontvangt hij in ontbloot bovenlichaam. Daaronder een strakke afkledende pyjamabroek, waarvan de pijpen in wollen sokken verdwijnen. Zijn voeten zitten in de oude vertrouwde sloffen van weleer. Gesprekken zijn ’t leukst wanneer men bloemen meebrengt. ‘Sodemieter op met die rotzooi, mafketel. Ik ben niet dood’.
Een andere geslaagde methode is om hem meteen op de kast te jagen. Je haar wordt dunner, Bep.
‘Krijg jij gauw de tyfus, vuile doodgraver. Mijn handen gaan jeuken’.

Bij de viering van Bep van Klaverens tachtigste verjaardag pakt de dan zeven jaar oudere leermeester en bokspromotor Theo Huizenaar diezelfde handen vast, houdt ze als een kind omhoog en roept: dames en heren, deze handen hebben niet alleen gebokst en gevochten, deze handen hebben gestroopt, geroofd en gestolen en van wie hebben die handen óók gestolen?’.
Van jou, antwoordt Van Klaveren.
‘Dames en heren, dertig jaar lang heb ik geprobeerd om die vrijer in het gareel te krijgen, maar het is me niet gelukt. Weet je nog, Bep, toen je die vrouw op een ladder zag staan?’.
‘Attenojelijne, die had geen broek aan. Maar toen ik naar boven keek sloeg ze me met een dweil voor z’n kanis’.
Als Bep van Klaveren enkele minuten later vanaf het toneel de zaal inloopt, draait hij bij voetbaltrainer Rob Jacobs lachend diens arm uit de kom, slaat hij bij Kees Jansma de bril van zijn neus en roffelt in het voorbij gaan enkele anderen hartgrondig op de maagstreek, zodat iedereen kan vaststellen dat hij het allemaal nog niet verleerd is.

(1977) - ‘Na achtentwintig uitverkochte bokspartijen in Madison Square Garden in New York had ik een paar honderdduizend dollars opgestapeld in een kast liggen. Schots en scheef, maar ik had ze. Ik woonde in een landhuis en ik had een mooi wijf. Margarieta heette ze. Een Spaans-Amerikaanse sinaasappelen koningin. Ik had een week met d'r gevoosd, zat op een terras met vrienden en zeg: jongens, ik ga trouwen Ik was niet meer te houden. Een half jaar later was ik potje los.

De tweede was een Australische. Die jatte ook alles en vertrok met de noorderzon. Dat was maar goed ook, anders had ik ze verzopen. Een moeder die twee kinderen achterlaat, is geen moeder. M’n dochtertje moest bij terugkomst naar een tante in Delft, en m'n zoontje bleef bij mij. En als ik huilde, troostte die aap me. Je had ze geen geld moeten geven, papa, zei hij dan. Die jongen wist precies wat er allemaal gespeeld had.
Ze is ook nooit meer teruggekomen. Ze heeft nog één keer gebeld vanuit Melbourne om precies te zeggen hoeveel ze had gestolen. Voor de buitenwereld leek ze best een aardige moeder, maar als ik onverwacht thuiskwam, liepen de kinderen in hun blote kont overal te plassen en te poepen. Ze speelt nu de hoer.

Ik was geen rokkenjager. De impresario’s en dat waren Yankees met zulke tieten met geld, namen me mee naar hoerenhuizen en lesbische clubs, maar dan wist ik niet hoe gauw ik weer naar buiten kon komen. Ik was daar een rare in. Dat wilde ik niet. Maar die mokkels hingen wel om me heen. Zwaan kleef aan. Ze liepen allemaal te wachten of ze een nacht mee mochten Ze keken de broek van je reet. Je kon boksen, en dat was dan wel niet veel, maar je kon tenminste nog wat. Er hingen hele grote aanplakbiljetten in New York. Van Klaveren, European champion en Olympic champion. Geen woord van gelogen. Ik was de beste. Misschien niet de mooiste, maar er viel niet van me te winnen. Ik vrat ze op.
Ik verdiende geld als water. En dus nam ik de mooiste wijven mee. Ik vond het leuk als ik een bioscoopje met ze kon pakken. Meer hoefde ik niet. Wat dat betreft was ik een dooie diender. Maar ik maakte één fout: ik gaf ze wel mijn portemonnee. Ik was gauw verliefd en tippelde overal in. Een mooi lijf en ik was verkeken. Luc van Dam, een nog betere bokser dan ik, God hebbe zijn ziel, die Luc had dat óók. Zelfs aan het eind van z’n leven is hij er nog een keer ingetuind. Hij werd leip van een wijf met een kunstneus. De echte was afgebeten. Toen Luc dood was heeft ze me nog een keer gebeld. Of ik langs wilde komen. Mooi niet.

Ik lag met die Margarieta in bed en we waren nog niet getrouwd. Ineens stond haar ouwe vaar voor ons neus. Een pistool in zijn hand. Ik schrok me de pleuris. Ik dacht: attenojeleine, Bep, je gaat eraan. Maar nee hoor, opeens sprak hij: ik zie dat jullie het goed kunnen vinden, je hebt mijn zegen. Hij verliet de kamer en twee minuten later hoorde ik een schot. Zelfmoord. Helemaal de pijp uit. Zo’n joekel van een gat in z’n kop.
Dat wijf kwam uit een kakebenenhuishouden. Ze hadden niks, helemaal niks. Ik was gewoon gekoppeld. Die moeder deugde ook niet. Toen ik die griet later een schop voor d’r kont gaf, omdat ze me arm had gemaakt, zei die moeder nog niks, want ik had d’r een keer gesnapt met een andere vent in bed. Ik had ziekte aan dat kreng. Toen haar dochter even een avondje pleite was, liep ze mijn slaapkamer binnen. Ik sliep, maar voelde wel een hand tussen mijn benen.

Dat huwelijk was een complete mislukking. Ik hield er een scheve bek aan over. Op een dag stond ik op en had ik een gezicht alsof ik een beroerte had gehad. Achteraf bleek het een simpele gezichtsverlamming te zijn, maar wist ik veel? De dokter zei: don’t worry, honderd procent herstel. Het kan dertig jaar duren, of binnen een paar maanden. Toen werd ik gek. Ik denk: ik maak er een einde aan. Bep van Klaveren met een scheve smoel, nooit van m’n leven. Maar binnen tien dagen was het door een masseur recht gemasseerd. Maar toen heb ik dat wijf opgedoekt.
Per wedstrijd verdiende ik tien- tot veertigduizend dollar en toen stond de dollar nog voor bijna vier gulden. Maar geld gaat gauw op. Ik had veel vrienden. Ze sliepen bij je, ze aten bij je, ze leenden zonder terug te betalen, ze namen je auto's mee. Graflijers en uitgenasten genoeg in de wereld. Ze hebben zelfs een keer een paard voor me gekocht. Daar kon ik goed mee winnen op de draverij, zeiden ze. Maar dat pleurisbeest kwam altijd als laatste binnen.


Ik heb in Amerika altijd de slechtste adviseurs gehad. Ze waren allemaal lid van de maffia. Ik krijg van één van zon proleet nog altijd veertigduizend dollar voor een gewonnen wedstrijd in New York Noot uitbetaald. Ik voelde al nattigheid na twee dagen, en toen ik hem drie jaar later tegenkwam, kreeg ik een fles cognac van zeventig jaar oud. Alle poen was weg.

Zo ging dat, en ik pikte het. Ik heb altijd in een roes geleefd, want de volgende wedstrijd leverde weer gemiddeld dertigduizend dollar op. Ik had auto's, een farm en een villa. Geen bank. Ik bewaarde de poen thuis. Geld interesseerde me geen moer.
Als God me ineens zo'n wijf als Annie had gegeven was ik nu rijker geweest dan Juliana. Bij de eerste krepsels ging het om geld. Maar voor Annie maakt het geen reet niet uit hoe ik rondloop, als ik er maar ben. Geld hebben we niet meer. Ik heb AOW, ik fiets, ik train, en ik praat met mensen die ik nog nooit eerder van m'n leven gezien heb, en dan krijg ik wat toegestopt. Hoe gaat het, Bep? Nou, het gaat wel goed, en dan krijg ik 'n geeltje.

Er is hier in Rotterdam Noord een vent, God mag weten hoe ie heet, maar als ik hem tegenkom, krijg ik een meier. Ik ben hem dit jaar al tien keer tegengekomen en ik heb al tien keer een meier van hem gekregen. De laatste keer zei ik: Waar ben je morgen? Toen zei hij: dat zeg ik niet.
Ik hoef ook In geen enkel café te betalen. Ik krijg m'n koffie gratis. In illegale gokhuizen mag ik altijd naar binnen. Ik krijg fruit, ik mag blijven eten, het kost me niks. Bep, kom achter me staan, want je brengt geluk. Soms moet ik ook achter een vreemde vent gaan staan, want vreemden breng ik ongeluk, heel eigenaardig. Ik moet alleen geen kaas gevreten hebben, want dan ligt de kat erop. Laatst won een vriend van me negentigduizend gulden. Daar krijg ik dan ook een paar stuivers van. Ik ga al jaren voor niks tweemaal per week naar de sauna. Ik ken de ouwe Wijburg nog uit de tijd dat hij prins Bernhard masseerde. Een jaarabonnement kost drieduizend gulden, maar mij niks.

Die sauna heb ik ook nodig. Want ik wil een tiptop conditie houden. Ik ben zeventig, ik moet vocht kwijt kunnen raken, want ik drink veel. Water en koffie. Dat heb ik altijd gedaan en daar heb ik altijd bonje om gehad. Als ik zesenzestig kilo woog, en ik moest voor een gevecht zestig zijn, dan kreeg ik dagen niets te drinken. Ik heb een keer in Manchester gebokst, en toen moest er in één week vijf kilo af, omdat er anders een boete betaald moest worden voor mijn overgewicht. Maar één dag voor de partij stortte ik zowat in elkaar. Ik zeg tegen die partijorganisator, ik heb zo’n dorst, en ik heb zo'n honger. Ik voel me niet goed. Hij zei: ga maar naar boven, daar is een cafetaria, en die boete betaal ik wel. Ik naar boven. Vier gebakken eieren, toast, en een paar grote bakken koffie. Theo Huizenaar, mijn baas, zwaar de pleuris in, maar ik sloeg Jack Hudson wel knock-out. Die gozer had zevenentwintig gevechten gemaakt, waarvan twee onbeslist en vijfentwintig gewonnen. Maar na die knock out heeft hij nooit meer gebokst.

Ik heb me altijd kapot gevochten. Tegenwoordig staken ze de partij al als er één scheurtje in een wenkbrauw zit. Ik heb eens een keer een scheur in m'n lip gehad, daar kon m'n tong doorheen. Toen riep Huizenaar: Ik gooi de handdoek, ik kan het niet meer aanzien. Ik zeg: als je stopt, steek ik je dood. Ik heb in Australië gebokst tegen Jack Carroll, op blote voeten voor vijftig duizend mensen, in de stortregen. Na afloop moesten er tweeëndertig hechtingen in m'n gezicht, zonder verdoving. Ik hing als een blinde tussen twee mensen in, maar ik had de partij wel uitgemaakt.
Ik heb nu een fiets, AOW en fijn wijf, en paar gezonde kinderen. Ik heb zelfs een manager, Aad Veerman, die betaalt alles. Als ik morgen in de ring zou staan tegen een jonge vent, sla ik nog steeds z'n kop eraf. Ik ben topfit. Drie jaar geleden was mijn haar nog helemaal zwart, en zwart van mezelf. Nu pas zit er een beetje grijs doorheen. Maar spoelen doe ik alleen m'n mond, niet m'n haar. Ik ben wel hees, maar geen wijf. Krijg de stront jij’.